De Altaarsteen van Oosterwolde


De Noordwest Veluwe kende in de oudheid drie kerken die ten opzichte van elkaar precies in een rechte lijn stonden. Deze kerken stonde bekend als de zusterkerken omdat ze daar volgens de verhalen door drie rijke zusters in de 15e eeuw zijn gebouwd. Helaas heeft geen van de kerken het overleefd maar de locaties zijn alle in het landschap nog herkenbaar aanwezig en voorzien van een informatiebordje. De zusterkerken welke in Gotische stijl waren gebouwd waren overigs niet de eerste heiligdommen op deze locaties. Want rond het jaar 800 word er al melding gemaakt van een simpel "Godshuis" bestaande uit hout en riet. Ook de Sint Ludgeruskerk in Doornspijk maakte deel uit van de drie zusterkerken en zou gebouwd zijn op de plek waar in ver vervlogen tijden een "Heidense" grenssteen zou hebben gelegen. Welke tijdens de kerstening van het gebied door een kruis zou zijn vervangen. Het kruis wat Plaatselijk bekend stond als "Het Blauwe Kruis" Maar was deze "Heidense Grensteen" wel afrastering van het toen geldende grensgebied. Of betreft het hier een locatie die door de voorchristelijke volkeren als heilig werd beschouwt. En wat is er bekend over het Germaanse heiligdom op de andere twee locaties? Gezien de Heidense aanwijzingen en het feit dat de drie kerken op een rechte lijn zijn gebouwd doet vermoeden er haast meer moet zijn.



De Sint Nicolaaskerk van Oesterwold
De tweede kerk in de rij van de drie zusterkerken was de Sint Nicolaaskerk van het middeleeuwse dorpje "Oesterwold" wat later is verbasterd naar het huidige Oosterwolde en tegenwoordig het gehuchtje Kerkdorp word genoemd. De eerste stenen kerk die daar is gebouwd is was de Sint Nicolaaskerk die daar in de 15e eeuw is gebouwd in opdracht van de abdij van Werden. Voor het koor in de kerk lag een merkwaardige grafsteen waarin een kruis en vier herderstaven en de letters H van G waren uitgebeiteld. Ook was er in de kerk een altaar aanwezig welke was geweid aan de Heilige Maagd Maria en een bij-altaar welke was geweid aan de Heilige Antonius. De stenen kerk die gelijk was aan de twee andere zusterkerken heeft daar gestaan tot 1844. Op de 7e maart van dat jaar sloeg de bliksem in de kerktoren waardoor de kerk dusdanig was beschadigd dat is besloten om de kerk af te breken. De sloop van de kerk is op 5 december van dat jaar gestart en op 15 november van het jaar 1845 is ook de kerktoren gesloopt. De nieuwe kerk werd op enkele kilometers afstand gebouwd op de hoger gelegen Zandweg en daar werd de eerste steen van op 16 april 1845 gelegd. Deze kerk is nog altijd aanwezig en bevind zich nu in het meest bebouwde gedeelte van Oosterwolde.

Enkel de Kerkterp van de Sint Nicolaaskerk is bewaard gebleven.
De in 1845 voltooide nieuwe kerk in Oosterwolde

De Altaarsteen van Oesterwold
Oude geschriften schetsen echter een beeld dat de locatie waar de oude Nicolaaskerk zich bevond al vele eeuwen voor de bouw van de stenen kerk werd gebruikt voor godsdienstige doeleindes. In de 9e eeuw word er al melding gemaakt dat er op deze locatie een houten kapelletje stond wat tot de 13e verschillende keren herbouwd is. Pas vele eeuwen later omstreeks 1840 is het de Heer H.G. Haasloop Werner die in het boek "Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden" Geschreven tussen 1839 en 1851 melding maakt dat er bij de Sint Nicolaaskerk een steen ligt. Hij schrijft er het volgende over op: Op het Kerkensmalle, op 1200 passen van de oude kerktoren ligt een bijna vierkante veldkei van 9 palm lengte en 7 palm breedte (Palm is oude lengtemaat (handpalm) Waar men op de bovenzijde een rond geboord gat heeft aangebracht van 6 duim diep (In latere uitgaven spreekt men over 3 duim diep) die men houd voor een voor Romeinse molensteen. (In een latere uitgave spreekt men over een grote veldkei met in het midden een rond gat, dat als restant van een altaar word gezien.

Een lange tijd is het stil omtrent de steen tot er iemand was die het verhaal van de Heer H.G. Haasloop Werner had gelezen en benieuwd was of de steen er nog lag. Hij is toen gaan kijken en kwam tot de conclusie dat de steen verdwenen was. Slim als hij was is hij toen gaan kijken bij de nieuwe kerk uit 1845 en daar trof hij bij de pastorie recht tegenover de kerk een grote kei aan met in het midden een rond geboord gat. Bij navraag bleek de steen inderdaad uit kerkdorp te komen samen met nog een andere steen. Echter was de tweede steen ooit uit elkaar gevallen en weggedaan.

De bijna vierkante steen 
De steen is een zogenoemde Napjessteen met een ondiep schaaltje en een wat dieper gat. 

Archeologische vondst
In het jaar 1805 werd er tijdens werkzaamheden door een plaatselijke veenbaas een bijzondere vondst gedaan die zeker in bovenstaand verhaal valt in te passen. Dicht bij de locatie van de steen nabij de Gelderse gracht vond deze veenbaas op circa 1,5 meter diepte een bijzonder stenen beeldje. Het betrof een geel beeldje van een man, gekleed in lang gewaad met om de hals een neergeslagen kraag. Op het hoofd droeg het 38 cm hoge beeldje een hoog gepunte kroon. Dit bijzondere beeldje werd toen der tijd aangezien voor de Germaanse god "Thor" De god van de donder, de zoon van Wodan. Uit oude geschriften blijkt eveneens dat het middelpunt van het oude Doornspijk zich rond de oude Sint Ludgeruskerk bevond en toen der tijd werd aangeduid als "Villa Thornspiic" of "Thors-Spiel" en of "Thor-Spijk" Gezien het feit dat er in de dorpsnaam een duidelijke verwijzing huist naar de Germaanse mythologie (iets wat op de Noordwest Veluwe niet ongebruikelijk is, denk aan Staverden, vernoemd naar de Germaanse god Stavo. Ermelo, naar de Irminsul, en het plaatsje Drie welke vernoemd is naar de Germaanse Bosgod Thri) zou het aannemelijk zijn dat Thor een belangrijke functie had bij de oude volkeren die in dit gebied leefde. En zou het dan ook aannemelijk zijn dat er in voorchristelijke tijden waar later de Ludgerus en de Nicolaaskerk zijn gebouwd de locaties een lange tijd daarvoor dienst deden als een Germaans heiligdom ter ere van de Thor.

De steen met op de achtergrond de kerk.
Het betreft een fijnkorrelige granietsteen.


Zoals zo vaak bij deze onderwerpen valt er vrijwel niks te bewijzen. Men kan enkel verbanden leggen en conclusies trekken aan de hand van minuscule aanwijzingen in oude geschriften, sagen en legendes die veelal generatie op generatie zijn doorgegeven maar daardoor ook in de loop der eeuwen aardig zijn verdraaid. En gezien het feit dat de Germaanse stammen in dit gebied vrijwel niks hebben opgeschreven en we de meesten kennis over de gebruiken van de Germaanse volkeren van voor de 4e eeuw uit het Romeinse geschrift "De Germania" van de geschiedschrijver P. Cornelius Tacitus moeten halen zal het waarschijnlijk voor altijd in nevel blijven verhuld. Desondanks zijn er in onze huidige tijd nog ontzettend veel oude Germaanse gebruiken en gezegdes terug te vinden als bijvoorbeeld het gezegde "Hondenweer" volgens de huidige theorie zou dit mogelijk afstammen van het woord "onte weer" wat staat voor slechtweer. De oude Germaanse Mythologie leert ons echter dat "Hondenweer" een verwijzing is naar Wodan die met zijn wolven door de hemel raasde en daarmee voor slecht weer zorgde.





Geraadpleegde Bronnen:
Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden 1839 - 1851
Geldersche Volks-Almanak 1847
Heidens Nederland - Judith Schuyf 
Noord-Europese Mysteriƫn en hun sporen tot heden - F.E. Farwerck